Skip to main content

Wie bezielt mij? 

Vaak begin ik een zin met ik. Ik ben. Ik wil. Ik ga. Wie is die ‘ik’ die de hele dag door dat soort dingen zegt? Soms kijk ik met verbazing naar mezelf. Hoe kwam die rare opmerking nou ineens mijn mond uitrollen? Waar kwam die plotselinge boosheid vandaan? Daarentegen kan ik even plotseling juist heel vrolijk zijn. Of wijs. Zij, die ik ‘ik’ noem, blijkt van veel markten thuis te zijn. Van liefde tot bot egoïsme. Van levensvreugde tot zak en as. Dat kan binnen tien minuten wisselen. Desondanks beschouw ik mezelf moeiteloos als één geheel. Even moeiteloos als ook anderen dat doen. Het werkt voor alle partijen kennelijk goed. Al is het niet helemaal waar.

Moderne psychologie bevestigt dat ‘de’ persoonlijkheid eigenlijk een illusie is. Niet bestaat. Er is helemaal geen harmonieuze, volwassen ‘ik’. Integendeel, ‘ik’ ben een lappendeken. Een broddelwerk. Een strijdtoneel. Een marktrumoer van stemmen, strevingen, eisen, verlangens, die stuk voor stuk hun best doen om ‘mij’ aan hun kant te krijgen. Vechtend om mijn aandacht: ik! ik! nee ik! De psychologie noemt ze subpersoonlijkheden, al die ikken in mij. Eén grote familie daarbinnen en zoals in elke familie is het er niet louter pais en vree. Regelmatig breken conflicten uit. Worden banden gesmeed en weer losgelaten. Is er ergernis naast vriendschap, afkeer naast warmte. Waarbij ‘ik’ me soms de hulpeloze toeschouwer voel. Me wanhopig afvragend wat mij vandaag toch bezielt.

De belangrijkste daarbinnen, de centrale figuur, is altijd het innerlijke kind. Het is niet verdwenen en zal, zonder ooit volwassen te worden, tot het einde in mij meegaan. Ik dank er veel aan. Het is edelmoedig, enthousiast, spontaan, vrolijk, optimistisch, creatief, avontuurlijk, bereid risico’s te nemen, in staat tot intimiteit. Dat kind is echter ook kwetsbaar en heeft pijn opgelopen. Dat laat ze me dagelijks weten. Daarom is het óók een kruidje-roer-me-niet, angstig, wantrouwend, egoïstisch, ongeduldig, pruilend, dwingend.  “Ik ben verdrietig, koop een paar schoenen voor me.” “Altijd moeten ze mij hebben, maar ik pak ze terug!” “Niet waar, je houdt niét van me!” Het innerlijke kind is zo overheersend, dat het soms een complete terreur uitoefent op de andere subpersoonlijkheden. Die proberen naarstig aan zijn wensen te voldoen. Vanuit dat gekwetste kind-deel ben ik kinderachtig, onredelijk, onzeker, angstig. Ik voel me belachelijk gemaakt bij een onschuldige grap. Ik werk me half suf om carrière te maken. Dankzij zo’n successtory kan ik mijn onzekere kind ‘bewijzen’ dat alles veilig is. Dat ik heus wel iemand ben. Dat ik door zo hard te werken toch echt liefde waard ben.

Het kind in mij kan echter ook een heel andere strategie kiezen om zich iemand te voelen. Het zoekt steun bij ‘sterke broer’, die iedereen wel eens in elkaar zal slaan als ik gedwarsboomd word. Of bij de neef met de dunne lippen, die de tegenstanders met kil cynisme te lijf gaat. Ieder kiest naar eigen smaak uit het scala van mogelijkheden.

Voor eigen en andermans geluk zou iedere volwassene zijn eigen innerlijke kind moeten kennen. Hoe oud is het? Wat is zijn grootste kracht? Wat zijn meest dwingende gezeur? Zijn rode knop? Hoe gehoorzaam ben ik eraan? Welke helpers heeft het in die innerlijke familie, die gezamenlijk mijn persoonlijkheid vormt?

Maar ‘ik’ ben meer.

Ik ben ook een Hoger Zelf. De meeste subpersoonlijkheden willen daar niets mee te maken hebben. Andere werken daar juist nauw mee samen. Met mijn wijze oude vrouw bijvoorbeeld. Of met de vredestichter. Met het spontane, ontvankelijke kind. Of mijn innerlijke gids. Zíj zijn het, die mij helpen om met mededogen te kijken naar mijn proces van vallen en opstaan. Dat is een absolute noodzaak om te leren en verder te komen. Mijn helpende familieleden zijn geen rechters. Ze gedragen zich meer als grote zus die op klein zusje past. Zij moedigen me aan om zonder oordeel naar mijn boosheid te kijken. Zij maken duidelijk dat het van belang is om mijn schaduw te onderzoeken en te accepteren. Zeggen dat die niet zo erg is. Zolang ik die maar niet afwijs. Omdat ik dan een groot deel van mijn innerlijke familie ontken en die heb ik weer nodig om uit te kunnen groeien tot een compleet mens. Trouwens, als ik mijn schaduw afwijs, niet wil kennen, zal die me blijven achtervolgen. Totdat ik die aanvaard heb en ervan heb leren houden. Van mezelf heb leren houden dus, met alles wat ik ben. Zodat ik niet meer, met dat onverzadigbare kind in mijn kielzog, steeds bij een ander loop te zeuren of dié dat dan voor mij wil doen. Van me houden. Om die ander dan later toe te roepen: “Je houdt niet genóég van me!”

Hoewel ik weet dat ik ‘levenslang’ heb, vind ik het een fascinerend proces om die zelven te leren kennen. Al die delen  maken mij tot ‘ik’. Mijn ongeduld, onzekerheid, angsten, ik zal er waarschijnlijk nooit trots op worden, maar ik kan ze wel leren begroeten. Hallo ertegen zeggen.

Dé spirituele opgave in elk mensenleven heet: Ken uzelf. Het gaat erom, uit te vinden wie ik ben. Wie ik wil zijn. Dat vereist moed. Ik kan dan niet meer mezelf in een hoek zetten en anderen de schuld geven. Maar het kan veel omwegen in het leven besparen, zowel op aards als op spiritueel niveau.

De vraag is: ‘Wie bezielt mij?’

Dit artikel is ontleend aan het boek van Jeanette Peters “Wie bezielt mij. Het alledaagse bespiegeld”

Leave a Reply