Skip to main content

 

Vonken van God                                            

Behalve in en kort na mijn puberteit heb ik altijd in God geloofd. Met de bestaande kerken voel ik me niet meer verbonden. Die jagen me eerder op de vlucht. De godsdiensten die elkaar en anderen bestrijden in plassen van bloed. Die met op elkaar geklemde kaken volhouden dat ‘onze’ God niet alleen de enige ware is, maar tevens er één is van erbarmen en zelfs liefde, doen me op de loop gaan. Sommige leiders en gelovigen doen goede dingen, maar de instituten eromheen wijs ik af. Teveel ‘harde’ zaken. Teveel denkwerk, structuren en regels. Ik denk dat God daar niet woont. Dat het meer gaat om openstellen, om intuïtief weten. Om een diep verlangen, dat maar niet wil verdwijnen.

Mijn eigen gedachten over God zijn heel abstract en ik heb er ook geen naam voor. Het Onnoembare. Het Eeuwige Licht. De Bron. Veel te groot om zelfs maar een poging te doen tot begrijpen of inkaderen. Iets van de vierde, de vijfde, of een nog hogere dimensie. Volkomen onbereikbaar voor mijn beperkte, driedimensionale geest. Maar desondanks tóch niet ver weg. Heel dichtbij zelfs. In mij, onder de huid. Wat mijn hersens niet bevatten kunnen, voel ik diep in mij leven. Dat ik zelf onderdeel ben van dat goddelijke. Van God zelf. Heel letterlijk. We zijn kleine, levende vonken van die enorme grootheid. We kúnnen niet anders zijn. Als deel van de schepping zijn we automatisch deel van de Schepper. Ook. Náást dat beperkt-wezen-zijn. Het is niet eens mogelijk om afgescheiden te zijn van God. Of van mijn eigen godsvonk. Al ontken ik nog zo hard. Al verzet ik me ertegen met hand en tand. God niét erkennen is uiteindelijk een ontkenning van mijn ware Zelf. Goddelijkheid is wat ik zelf uiteindelijk ook zal bereiken. Ooit. Omdat ik het al bén. Omdat het mijn aard is.

We zijn echter geprogrammeerd om onszelf te zien als onvolmaakte, zwakke en kleine schepsels, die niet eens zulke gedachten van eigen enorme grootheid durven en kunnen toelaten. Óf juist, integendeel, als de arrogante koningen van de schepping, die het wel helemaal alleen kunnen klaren.

Religieus besef heeft voor mij te maken met het al dan niet voelen gloeien van die godsvonk, onder de dikke lagen van ‘aarde-zwaarte’ die er bovenop liggen. Met verlangen ‘naar huis’, wat zich maar al te gemakkelijk vertaalt in schijnbaar heel andere verlangens: naar carrière, geld, seks. Die godsvonk die ik heb én die ik ben, zal leven na leven, snel of langzamer, van onder die dikke lagen as steeds sterker voelbaar gaan worden. Ik zal steeds meer reageren op de roep ervan. Zo stuwt mijn verlangen me voort, net zolang tot ik in deze driedimensionale wereld alle aardse, lichamelijke ervaringen heb meegemaakt en verwerkt. Dan ben ik klaar voor een vervolgschool, elders in het universum, waar mijn ziel verder leert. Dan misschien zonder zo’n logge, lichamelijke verpakking.

Belachelijk idee? Och, naar mijn mening niet méér dan dat na vijftien, veertig of tachtig jaar de eeuwige beloning of verdoemenis op me zou wachten. Niet méér dan dat het hele leven slechts bepaald zou worden door blind toeval en dat is het dan. Niet méér dan de gedachte dat wij, zoals we nu reilen en zeilen op een toevallig bewoond planeetje in een buitengewest van het universum, de top zouden vormen van een evolutionaire piramide. Een nogal arrogante en tegelijk armzalige conclusie voor wat betreft de menselijke beschaving. Niet méér dan God verantwoordelijk te maken voor wat er allemaal mis is met zijn schepping.

Dat laatste kan niet eens meer. Als we medescheppers zijn, hebben we grote eigen verantwoordelijkheid. Want niet God, niet het toeval, maar wíj zijn het, die kapitalisme verkiezen boven samen delen, technologie boven de mens, seks boven liefde. Dat soort keuzes heeft te maken met bewustzijn.

We vervolgen onze queeste en zoeken de schat, individueel en als mensheid. Die we overigens hardnekkig boven en buiten ons blijven zoeken, maar die diep binnen in onszelf te vinden is. We zullen verder trekken, want die vonk in ons zal blijven gloeien. Het individu heeft haast, maar de evolutie niet. De schat wacht wel op ons en als we tijd van leven hebben, vinden we die dus wel, ooit. En dat hebben we: tijd.

Tot in de eeuwigheid!

 

Leave a Reply