Skip to main content

 

Ik dacht te weten wat liefde was.

Op mijn zeventiende hoefde niemand mij te vertellen wat ware liefde was. Dat wist ik wel, vond ik zelf. Ik had daar heel concrete ideeën over, allemaal even romantisch. Dus toen hij aan kwam rijden, mijn ridder op zijn fiets, dacht ik extatisch: ‘Hij?, voor eeuwig?, dat kan toch niet waar zijn!’ Het was ook niet waar, maar dat wist ik nog niet. Vanaf dat moment sprak ik alleen nog maar over ‘ons’ en ‘wij’ en ‘samen’ en wilde hem voorgoed dicht bij me hebben. Vooral hebben. Bezitten. Wilde dat hij helemaal van mij was, zoals ik van hem. “Omdat ik zoveel van je hou”, zei ik en dacht echt dat het zo was. Wanneer hij met een ander meisje praatte of danste werd ik al jaloers, want waarom had hij niet genoeg aan mij? Zelfs zijn interesses voor zijn hobby, hond, vrienden wilde ik perse delen, omdat zijn aandacht anders niet bij mij zou zijn. Liefde, bleef ik het hardnekkig noemen.

Natuurlijk liep het niet goed af met mijn prins en mij.

In onze jeugdige overmoed hadden we geen rekening gehouden met het onbegrip, de verveling, de twijfel, die soms toeslaan. We gingen voorwaarden en conclusies verbinden aan onze eeuwige liefde. ‘Als je dit doet, hou ik van je, maar als je dat doet, niet.’

Wanneer je geen rekening houdt met dat soort zaken komt er gedonder van. Nou, dat kwam er dus ook! Onze belangen begonnen te botsen, de hemelbestormende verliefdheid ging roemloos ten onder en mijn prins reed uit mijn leven weg op dezelfde fiets als waarmee hij gekomen was.

Ik begreep niet hoe het gebeurd was, voelde me heen en weer geschud en nogal toegetakeld, maar begon op dat moment ook iets over liefde te leren.

Hoe had ik ook beter moeten weten? Niemand had me nog verteld dat het allesbehalve liefde was, als ik meende mij met een ander te moeten versmelten. Hem met huid en haar nodig te hebben om gelukkig te zijn. Niemand had me verteld dat er in de liefde geen ‘wij’ is, maar altijd een ‘ik’ en ‘jij’. Dat liefde op die eeuwig-romantische, gevoelige manier pas de helft is. Dat de andere helft bestaat, moet bestaan, uit kracht. Om de eigen grenzen te kunnen bepalen. Dat ik daarvoor eerst mezelf moest accepteren en liefhebben, weten wat voor mij echt belangrijk was en wat niet. Zodat ik niet van wie dan ook eiste dat hij zich verantwoordelijk zou moeten voelen voor mijn geluk, want niemand hoeft twee levens in te vullen. Ik moest nog leren dat mijn geluk sowieso nooit afhing van iets of iemand buiten mij. Leren, dat liefde met veel gedoe gepaard gaat, wat weliswaar lastig, maar ook onvermijdelijk is. En dat ik mijn eigen rare fratsen daarbij op de koop toe kreeg, net als die van hem. Omdat fratsen er nou eenmaal bij horen, of ik wilde of niet. Dat we daarom zo vaak zouden moeten zoeken naar een echt compromis. Wat ik nog leren moest, is dat liefde soms ook een besluit kan zijn. Omdat niemand altijd aardig of sexy is en dat samenleven van twee mensen echt niet alleen op die andere, roze manier kan. Dat daaruit ook juist verdieping kan groeien. En liefde, al loopt die via au, teleurstelling en loutering.

In de volgende decennia begon een en ander langzaam tot me door te dringen. Dat het bijvoorbeeld wel belangrijk is of hij van me houdt, maar dat het nog belangrijker is of ik van mezelf houd. Dat jezelf respecteren en liefhebben zelfs een van de grootste bijdragen is naar werkelijke vrede op aarde. Dat spiritualiteit van de hoogste orde kan zijn. Dan kan ik namelijk ook gemakkelijker van jou (partner, vriendin, broer, buurvrouw, vreemdeling) houden op een open, vrije manier, in plaats van je te belasten met mijn eigen onvervulde hunkeren. Zo kan ik dan uitkomen bij die belangrijke vraag in een relatie: “Hoe kan ik jou helpen te worden wie jij in wezen bent, in plaats van duwend en trekkend te proberen jou te veranderen?” Wanneer een relatie niet goed loopt, is er slechts één enkele oorzaak. Gebrek aan trouw aan jezelf. Het heeft geen zin de ander daarvan de schuld te geven.

Maar hoe moest ik dat op mijn zeventiende in godsnaam allemaal weten? Wie van ons leerde dat er een overvloed aan liefde te vinden is, als je de barrières daarvoor maar kunt slechten? Blokkades die uiteindelijk stuk voor stuk te maken hebben met jezelf? Met je eigen angsten, onzekerheden, vooroordelen, nee zeggen en op slot gaan?

Inmiddels heb ik geen behoefte meer aan droomprinsen, niet op het witte paard en niet op de fiets. Ik voel me zelfs heel wat minder zeker van het grote woord ‘liefde’ dan toen ik jong was.

Maar ik weet nu wel heel wat meer van mezelf.

Jeanette Peters schreef in haar werkzame leven talloze mooie verhalen en anecdotes waar wij ons als lezer in mogen herkennen en ervan mogen genieten. 

Leave a Reply